Museum Arnhem

Museum Arnhem

Bouw- en cultuurhistorisch verkenning en waardestelling (i.s.m. Frank Haans) | april 2016 | Opdrachtgever: Gemeente Arnhem

De Arnhemse buitensociëteit

Museum Arnhem is gelegen ten westen van Arnhem, aan de uitvalsweg richting Utrecht. Vanwege de markante ligging, met uitzicht over de Rijnvallei, lag hier, dicht bij de dichtbevolkte Arnhemse binnenstad, al in de vroege negentiende eeuw een recreatiegebied. Het kadastrale minuutplan geeft dan al een uitgebreid patroon van slingerende wandelpaden weer. Tot 1845 bevond zich op deze plaats ook de theetuin van J.M. Reh, ook wel ‘Tent van Reh’ genoemd. Deze verkocht het terrein in 1845 aan het bestuur van de op te richten Buitensociëteit.

Aanvankelijk maakte de Buitensociëteit gebruik van de bestaande bebouwing, maar deze voldeed al snel niet meer en was bovendien vrij bouwvallig. Vanaf 1868 kwam het huisvestingsvraagstuk regelmatig op de agenda, maar pas in 1872 werd besloten tot volledige nieuwbouw. Hiervoor werd de Amsterdamse architect Cornelis Outshoorn uitgenodigd, mogelijk vanwege zijn ontwerp voor het kort daarvoor opgeleverde gebouw van Sociëteit De Witte aan het Plein in Den Haag.

Een nieuw sociëteitsgebouw in 1872

Het programma van eisen werd in de notulen van 24 juni 1872 beschreven. Het nieuwe gebouw moest beschikken over een: “groote zaal met orchest, conversatiezaal, billiard en leeskamer, een en ander met groote waranda en tezamen opleverende de ruimte vereischt tot plaatsing van 1500 personen, voorts goeden kelder en kasteleinswoning – en met onmiddellijke toegang van den straatweg tot het sociëteitsgebouw”. Er werd ook een budget vastgesteld, maar dit zou nog meerdere malen worden verruimd. Het contact met Outshoorn verliep wat stroef en het plan moest verschillende keren worden bijgesteld. Om de oplopende kosten te financieren werd onder de leden een lening uitgeschreven, waarop ruim werd ingetekend.

In september 1873 was het plan gereed en op 15 oktober van dat jaar vond een openbare aanbesteding plaats waarop maar liefst veertien bedrijven inschreven. Gunning vond plaats aan de laagste inschrijver, de Arnhemse aannemer E. Wansink voor Fl. 97.996,-. Op 5 juni 1874 werd de oostelijke vleugel opgeleverd en in januari 1875 werd ook de westelijke vleugel opgeleverd.

Het nieuwe gebouw had een brede monumentale opzet in neoclassicistische stijl met een centrale koepel met voorbouw en twee lagere, iets onder een hoek geplaatste zijvleugels. De tuingevels waren voorzien van veranda’s.

Verbouw en omvorming tot museum

Al in 1888 vond een ingrijpende verbouwing plaats, waarbij de verdieping van de centrale voorbouw aan weerszijden werd uitgebreid. De aansluitende delen van de beide zijvleugels moeten daarvoor eveneens vervangen zijn. Daarnaast werden veranda’s vernieuwd en vonden diverse interne wijzigingen plaats. Een aanvankelijk aan de centrale koepelzaal gebouwde ‘muziektent’ werd vervangen door een op het achterterrein gebouwde vrijstaande ‘muzieknis’. Tussen dit bouwdeel en de westvleugel werd nog een ‘veranda met theebuffet’ gebouwd met daaronder een souterrain met een kegelbaan.

De verbouwing was kostbaar en leidde tot een hoge schuldenlast. Dit, in combinatie met een teruglopend ledental, had tot gevolg dat de sociëteit in financiële problemen kwam en in 1912 moest worden opgeheven. Hierna werd dit markante gebouw door de Gemeente Arnhem aangekocht voor huisvesting van het tot dan toe in de Waag gevestigde museum. Mede als gevolg van de Eerste Wereldoorlog kwam de ingrijpende verbouwing tot museum onder leiding van gemeentearchitect W.F.C. Schaap pas in 1920 gereed. In de tussentijd fungeerde het gebouw als opvang voor Belgische vluchtelingen, als centrale gaarkeuken en als gemeentelijke schilderwerkplaats.
In het nieuwe museum werd naast de collectie van het voormalige Museum van Oudheden ook de kunstverzameling van de Arnhemse kunstenaar mr. Alexander Verhuell ondergebracht. In de volgende jaren werd de collectie verder uitgebreid, waarbij naast de historische collectie ook ruimte was voor moderne kunst.

Aanbouw van de Eschauziervleugel

Bij de slag om Arnhem in het najaar van 1944 lag het museum in de frontlinie. In de tuin van het museum werden in opdracht van de Duitse bezetter twee zogenaamde Kochbunkers geplaats en loopgraven aangelegd. Bij de gevechten rond het gebouw ontstond veel schade aan het gebouw en de collectie. Pas in 1952 werd het museum, na ingrijpende herstelwerkzaamheden en opnieuw forse aanpassingen weer geopend. Belangrijkste ingreep was wel het dichtmetselen van alle gevelopeningen van de zijvleugels en het aanbrengen van grote lichtkappen voor daglichttoetreding.

In 1956 werden de in de Tweede Wereldoorlog ernstig beschadigde theeveranda, kegelbaan en muziekkoepel vervangen door een geheel nieuwe vleugel naar ontwerp van architect F.A. Eschauzier. Daarbij paste Eschauzier een functionalistische architectuur toe. Dit in tegenstelling tot een groot deel van zijn oeuvre, dat is uitgevoerd volgens de traditionalistische Delftse school. De nieuwe vleugel kreeg een deels in de helling verzonken onderbouw met daarboven een meer ruimtelijke, maar ook grotendeels gesloten begane grond onder een vleugeldak. De begane grond sluit aan de westzijde af met de Rijnzaal, met een naar het westen oplopend dak en een zich over bijna de hele breedte van de zaal uitstrekkend panoramaraam met zicht over de IJsselvallei en het achterliggende land. Hiermee werd de bezoeker via de meer gesloten expositieruimtes naar het fraaie zicht op de omgeving, dat op deze wijze onderdeel van de beleving werd.

Nieuwe ontwikkelingen

In de hierop volgende jaren vonden verschillende kleinere uitbreidingen plaats. In 1999 werd aan de oostzijde een vleugel met een nieuwe entree en een koffieruimte aangebouwd. Architect Hubert-Jan Henket ontwierp een semipermanent gebouw dat bestond uit een reeks gekoppelde units met grote glaspartijen. Over deze units werd een afzonderlijk zadeldak gebouwd, gedragen door een op zichzelf staande staalconstructie.

In de periode 2006/2007 vond tot slot nog een ingrijpende renovatie plaats, waarbij de ontsluiting werd verbeterd en waarbij verder vooral constructieve- en installatietechnische verbeteringen plaats vonden.

Het gebouw van Museum Arnhem laat goed de gevolgen zien van de zware eisen die worden gesteld aan een museumgebouw. Zo heeft het oorspronkelijke sociëteitsgebouw, dat zich aanvankelijk zo goed voor de functie leek te lenen diverse ingrijpende verbouwingen ondergaan, zodat dit bouwdeel vrijwel tot op het casco is vernieuwd. Ook aan de in 1956 toegevoegde Eschauziervleugel hebben al weer de nodige aanpassingen plaats gevonden, zodat ook hier het oorspronkelijke architectonisch beeld is verstoord.

Inmiddels heeft Museum Arnhem haar toekomstvisie uitgewerkt in ‘Vergezicht Museum Arnhem’. Ingrijpen is opnieuw nodig om het beoogde kwaliteitsniveau te realiseren. Met het waardestellend onderzoek zijn de nog aanwezige cultuurhistorische waarden goed in beeld gebracht, zodat deze als uitgangspunt kunnen dienen voor de plannen.

Tekening aanzicht van de muzieknis van de Buitensociëteit door Van Gendt en Nieraad 1888 – Bron: Gelders Archief, nr. 1551 – 3136

Historische afbeelding van de Buitensociëteit voor de verbouwing in 1888 (uitsnede) – Bron: Collectie Museum Arnhem

Doorsnedetekening van de koepel uit 1912 voor de verbouwing tot museum – Bron: collectie Museum Arnhem