Bouwhistorisch onderzoek

Bij bouwhistorisch onderzoek is het vooral het gebouw dat het verhaal vertelt. In tegenstelling tot veel andere soorten historisch onderzoek zijn het bij bouwhistorisch onderzoek niet alleen de geschreven bronnen die informatie leveren. Het gebouw zelf is immers een belangrijke archiefbron, waar heel veel aan valt af te lezen. Voor het ‘lezen’ van dit gebouwde archief is veel kennis nodig van het bouwen in het verleden. 

Bij bouwhistorisch onderzoek worden de toegepaste materialen en constructies onderzocht, evenals de technieken waarmee de materialen tot constructies zijn samengesteld. Vooral de wijze waarop de verschillende delen zijn samengesteld, de verbindingen en aansluitingen geven veel informatie over de bouwtijd. Het geeft aan of delen nog op hun oorspronkelijke wijze zijn toegepast of juist volledig zijn vernieuwd. Vrijwel elke aanpassing of verandering laat sporen na, hoe subtiel deze soms ook zijn. Deze sporen worden ‘bouwsporen’ genoemd en deze zijn voor de bouwhistoricus van groot belang om juist de veranderingen te traceren.

Sporen van de 17de-eeuwse kruiskozijnen in de zijgevel van de Grenshoeve te Voorschoten

Door de verschillende kleurafwerkingen is hier een verdwenen wand nog goed herkenbaar 

Door de eeuwen zijn de toegepaste materialen veranderd. Nieuwe constructies werden ontwikkeld en nieuwe materialen, zoals bijvoorbeeld staal en beton, deden hun intrede. Ook raakten materialen of bepaalde werkwijzen in onbruik. Daarnaast is de bouw altijd aan mode onderhevig geweest en dit is dan ook herkenbaar in bouwstijlen, architectonische verschijnselen of de wijze waarop onderdelen gevormd zijn. Ook het gebruik van gebouwen laat sporen na die ook aanwijzingen vormen ten aanzien van de historische ontwikkeling van het gebouw. Zo kunnen historische kleurafwerkingen of behangrestanten veel informatie geven over de vroegere functie van ruimtes. Door al deze details van het gebouw in kaart te brengen wordt een beeld verkregen van de oorsprong van het gebouw en welke veranderingen plaats hebben gevonden.

Naast de informatie die het gebouw zelf biedt worden natuurlijk ook beschikbare bronnen en literatuur in het onderzoek betrokken omdat de verschillende bronnen elkaar goed aan kunnen vullen. Vaak kan een in het gebouw herkenbare ‘wijziging’ met behulp van historische afbeeldingen of tekeningen worden verklaard. Ook kunnen historische bronnen aanvullende informatie opleveren over het gebruik van een gebouw of de opdrachtgever voor de bouw. 

Doorsnede uit ca. 1893 van een ‘reinigingsgebouw’ bij de Johan Willem Frisokazerne te Assen

De Arnhemse Buitensociëteit, later Museum Arnhem, in 1908. Bron: Gelders Archief 

Afhankelijk van de diepgang van het onderzoek wordt meestal een goed beeld verkregen van het gebouw, maar er kunnen ook vragen blijven liggen. Soms zijn door jongere afwerkingen niet alle historische delen zichtbaar. Aanvullend onderzoek, bijvoorbeeld tijdens een renovatie, kan dan nog aanvullende informatie opleveren. In de praktijk wordt veel bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd vanuit een concrete vraagstelling, bijvoorbeeld omdat een historisch gebouw moet worden gerenoveerd of herbestemd. De bouwhistoricus vertaald de bij het onderzoek verkregen informatie naar een waardestelling. Daarin worden aanwezige cultuurhistorische waarden benoemd, maar worden ook elementen die van minder belang zijn duidelijk aangegeven. 

Plattegronden Dateringen en Waarden

Voorbeeld van de visuele weergave van dateringen en aanwezige cultuurhistorische waarden voor een kleine woning 

Door de waardestelling al vroeg in het plantraject uit te laten voeren, kunnen aanwezige waarden optimaal in de plannen worden geïntegreerd, maar wordt ook duidelijk waar ruimte is voor ontwikkelingen omdat elementen of bouwdelen juist weinig waarde vertegenwoordigen. Door rekening te houden met de bouwhistorische waardestelling kan het bouwhistorische onderzoek in het vergunningentraject juist ook als onderbouwing dienen voor gemaakte plankeuzes. Dit kan het gehele proces aanzienlijk soepeler doen verlopen.

Soorten bouwhistorisch onderzoek

In 2009 zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Stichting Bouwhistorie Nederland, De Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek opgesteld. In deze richtlijnen wordt aangegeven wat bouwhistorisch onderzoek inhoudt. Ook worden de verschillende onderzoeksvormen toegelicht en wordt aangegeven waar een goed bouwhistorisch onderzoek aan dient te voldoen.
 
 

Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek 2009

In de Richtlijnen voor Bouwhistorisch onderzoek worden drie vormen van bouwhistorisch onderzoek onderscheiden:

  • bouwhistorische inventarisatie
  • bouwhistorische opname
  • bouwhistorische ontleding

Welke vorm van onderzoek noodzakelijk is, is sterk afhankelijk van de projectomvang, het onderzoeksobject en het doel van het onderzoek.

 

Bouwhistorische inventarisatie

De bouwhistorische inventarisatie betreft vaak een groter gebied of een verzameling gebouwen om hier aanwezige of vermoede cultuurhistorische waarden inzichtelijk te maken in de vorm van verwachtings- of attentiekaarten. Bevindingen van een bouwhistorische inventarisatie kunnen worden ingezet voor het opstellen van bouw- of cultuurhistorische waarden- of verwachtingenkaarten. Ook is deze vorm van onderzoek zeer geschikt om, samen met de resultaten van andere partijen, te worden ingezet voor het ontwikkelen van ruimtelijk beleid, het opstellen van monumentenlijsten of als input voor bestemmingsplannen.

Bouwhistorische opname

De bouwhistorische opname is doorgaans object- of complexgericht. Wanneer een opname op hoofdlijnen volstaat, wordt dit type onderzoek vaak als ‘bouwhistorische verkenning’ aangeduid. Bij een bouwhistorische opname wordt de bouw- en gebruiksgeschiedenis van het object in kaart gebracht en welke elementen uit de verschillende fasen nog aanwezig zijn. Op basis hiervan wordt een waardestelling gemaakt.

De waardestelling geeft een eigenaar of ontwikkelaar duidelijke uitgangspunten voor een verantwoorde omgang met het object. Daarnaast dient de waardestelling als toetsingskader voor restauratie, verbouwing of herbestemming.

Bouwhistorische ontleding

De bouwhistorische ontleding is de meest uitgebreide onderzoeksvorm. Deze vorm van onderzoek is vaak pas mogelijk wanneer ook latere interieurafwerkingen verwijderd kunnen worden. Op die manier komen ook de vroegste bouwfasen van het object in beeld. Een ontleding kan ook op onderdelen van een gebouw worden toegepast en wordt dan aangeduid als ‘deelontleding’. Documentatie vindt plaats in de vorm van opmetingen, fotodocumentatie, faseringstekeningen of reconstructietekeningen.
Afhankelijk van het onderzoeksobject worden zo nodig specialistische onderzoekers ingeschakeld. Enkele voorbeelden van specialistisch onderzoek zijn:

  • dendrochronologisch onderzoek (datering op basis van jaarringen van hout)
  • materiaaltechnisch onderzoek
  • interieurhistorisch onderzoek
  • kleurhistorisch onderzoek
  • tuinhistorisch onderzoek
  • landschapsonderzoek

Evenals bij de bouwhistorische opname zal ook bij een bouwhistorische ontleding in veel gevallen een waardestelling worden gemaakt. Door de meer gedetailleerde onderzoeksvorm kunnen ook de waarden nauwkeuriger en meer op detailniveau worden weergegeven.

 

Klik op één van de onderstaande afbeeldingen voor meer informatie over de onderzoekstypen.

Bouwhistorische Inventarisatie

Bouwhistorische Opname

Bouwhistorische Ontleding